Essay ter gelegenheid van emeritaatsviering prof dr. Peter Adriaenssens (12/10/19)
Als kinder- en jeugdpsychologe en kinder- en jeugdpsychiater werken wij al 10 jaren samen in de Praktijk voor Kinderpsychiatrie in Zutendaal. In deze ambulante praktijk gaan wij met kinderen en jongeren tussen 0 en 18 jaar met diverse kinder- en jeugdpsychiatrische problematieken én hun gezinnen aan de slag. Het is de ethiek van het huis om zoveel mogelijk verbinding te maken met de dagelijkse context van de kinderen en jongeren en intensief met deze context samen te werken. Zo ook met de onderwijssettings van de kinderen en jongeren. Dit doen we concreet via klasobservaties, door scholen pedagogisch te adviseren, door overlegmomenten te organiseren met scholen en CLBs en in opleiding voor leerkrachten en zorgleerkrachten te voorzien. Een nauwe samenwerking met de onderwijssector lijkt meer en meer aan de orde om nog een antwoord te kunnen bieden op de uitdagingen die zich in de klassen van vandaag stellen. Wij vragen ons bovendien af of er geen beweging moet gemaakt worden naar hoogontwikkeld onderwijs. Dit door leerkrachten beter uit te rusten met een bredere opleiding, door de inhoud en vorm van het onderwijs tegen het licht te houden en door een pedagogische (r)evolutie te bewerkstelligen. Er zijn veel facetten van ons toekomstig onderwijs die onze aandacht verdienen. Voor nu houden we graag een bevlogen pleidooi om een aangepaste, versterkte pedagogische visie en aanpak in het onderwijs te implementeren, om van hoogopgeleide naar hoogontwikkelde leerkrachten te gaan, die op hun beurt onze kinderen en jongeren kunnen voorzien in een brede kennis en ontwikkeling. We zien hierin een noodzakelijke rol voor de leraren- en onderwijsopleidingen weggelegd. We doen graag enkele inhoudelijke suggesties die volgens ons onmisbaar zijn in het opleiden van mensen tot één van de meest complexe maatschappelijke posities die er momenteel zijn: leerkracht. Want onderwijs is meer dan didactiek alleen: er ligt een wereld van pedagogische vaardigheden en inzichten klaar om ontdekt te worden. Vaardigheden en inzichten die iedereen die in de klas staat, meester zou moeten worden.
We kunnen het eens zijn over het onderwijs: een uitdaging is de minste woordkeuze voor waar we voor staan. Een ultieme krachttoer is misschien al meer geschikt. Want menig vraag – recht uit de realiteit – bliksemt op ons af als het over de toekomst van ons onderwijs gaat. Veelstemmigheid in het huidige debat kan zowel verwarring als inspiratie bewerkstelligen. Moet je nu net wel alle opinies, posities, partijstandpunten kennen om te kunnen navigeren in dit verhaal of net niet? Hoe dan ook lijkt het goed – tussen alle woorden door – dicht bij de realiteit en de noden die zich daar tonen te blijven. Het dagelijkse werk houdt je bij de les. De school is voor veel kinderen, jongeren en leerkrachten elke dag opnieuw een ernstige worsteling. Dit stemt tot nadenken. Wanneer alle mogelijke interne en externe professionelen: leerkrachten, zorgcoördinatoren, leerlingenbegeleiders, directeurs, (ortho)pedagogen, CLB-medewerkers, kinder- en jeugdpsychologen, kinder- en jeugdpsychiaters, … veelvuldig opnieuw en eigenhandig het warm water moeten uitvinden om kleine brandjes en grote vuren te blussen, is dit uitputtend en wordt er uiteindelijk steeds àchter de feiten aangelopen. Wanneer schooldirecties zelf meer en meer vorming moet organiseren om hun mensen noodzakelijk te bekwamen, is dit een sterk signaal. Wanneer te veel jongeren voortijdig de schoolbanken verlaten, dan moet dit ons in beweging brengen.
Sinds het schooljaar 2015-2016 wordt er opnieuw een stijgende trend gezien van het aantal schoolverlaters. In het schooljaar 2016-2017 waren er 7.524 voortijdige schoolverlaters (11 %) (Bron: Vlaams ministerie van Onderwijs, 2018).
Wanneer pedagogische onmacht niet alleen pas afgestuurde leerkrachten overvalt, maar ook diegenen die al lang in dit werk staan, dan schort er iets.
Van het aantal startende leerkrachten in het schooljaar 2011-2012 was er tegen 2016-2017 een uitstroom van 26,1% in het kleuteronderwijs, 24,6% in het lager onderwijs en 43,9% in het middelbaar onderwijs. Deze cijfers overkoepelen het gewoon en het buitengewoon onderwijs (Bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs, 2018).
Wanneer leerkrachten, leerlingenbegeleiders, orthopedagogen, kinder- en jeugdpsychologen, kinder- en jeugdpsychiaters, … in hun overvolle agenda plaats moeten maken om meerdere malen per week rond de tafel te zitten om via hun gecombineerde expertise antwoorden te bieden op de dagelijkse pedagogische vragen, dan wordt het logisch om deze waardevolle kennis en ervaring als een vaste waarde te integreren in de basisopleidingen, temeer omdat ‘problemen in de leerling-leerkracht relatie’ één van de voornaamste redenen is waarom leerkrachten uit het onderwijs vertrekken.
Bron: Katrien Struyven, Gert Vanthournout, Teachers’ exit decisions: An investigation into the reasons why newly qualified teachers fail to enter the teaching profession or why those who do enter do not continue teaching, Teaching and Teacher Education, Volume 43, October 2014, pagina 37-45.
Dit alles betekent onmiskenbaar dat er werk aan de winkel is en we de basis- en vervolgopleidingen moeten versterken in hun pedagogisch aanbod. Het betekent dat er een gigantische inhaalbeweging moet gemaakt worden en wel nu. Leerkrachten zijn te weinig uitgerust om de situaties waarin ze terecht komen veilig te kunnen containen. Dat zijn hun eigen woorden. Voor versteviging zijn we momenteel teveel afhankelijk van de goodwill en het eigen initiatief van de sector en zijn mensen om zich te verdiepen en te ontwikkelen op het vlak van pedagogische kennis en vaardigheden.
Men zou zich kunnen afvragen of het wel de taak is van een leerkracht om zich over complexe pedagogische, communicatieve, sociaal-emotionele vraagstukken te buigen en of de beheersing van deze vaardigheden als eindterm mag gelden voor hun afstudeerrichtingen. De dagelijkse realiteit toont en vraagt echter een constante vermenging en integratie van didactiek en pedagogie in de klas. De realiteit is de discussie dus eigenlijk al voorbij en daarom kunnen we haar allicht beter omarmen dan ze te omzeilen of te bevechten. Uiteraard vraagt dit een herziening van de omstandigheden waarin leerkrachten moeten lesgeven, van de leerdoelen, van de tijd, en dus van de nodige middelen. Leerkrachten moeten ook niet de hele opvoedingstaak van ouders overnemen, maar een doordachte pedagogische sturing en aanpak kan een gedeelde verantwoordelijkheid zijn tussen ouders en de school en zou een grote meerwaarde betekenen voor elke individuele jongere en voor de maatschappij in het verlengde op verschillende domeinen: in persoonlijkheidsontwikkeling, in relatievorming, in maatschappelijke betrokkenheid en burgerzin, in vaardigheden om met emotionele problemen en moeilijkheden in het leven om te gaan, in welbevinden, in het doorbreken van destructieve gedragspatronen, in ethisch denken en handelen,… .
Tussen didactiek en therapie ligt er een hele pedagogische wereld. Leerkrachten moeten dus geen therapeuten, kinder- en jeugdpsychologen, kinder- en jeugdpsychiaters of maatschappelijk werkers worden – ook al zullen ze nu vaak het gevoel hebben dit toch al gedeeltelijk te moeten zijn. Voor de aanpak, ondersteuning en behandeling van ernstige en/of langdurige sociale -, emotionele – en/of gedragsproblemen, voor de diagnostiek en behandeling van diverse kinderpsychiatrische problematieken, voor grote moeilijkheden in de context van een kind of jongere, moeten noodzakelijk andere partijen betrokken worden. In deze situaties moet er een samenwerking aangegaan worden en een rolverdeling gemaakt worden om een antwoord te bieden. Soms moeten zelfs tijdelijke alternatieve oplossingen dan een (voltijds) schools programma uitgewerkt worden. Het staat buiten kijf dat we leerkrachten voldoende moeten omkaderen om hun job goed te kunnen uitoefenen. Daarnaast echter zullen we de leerkrachten zèlf moeten gaan versterken. Stevig uitgebouwde pedagogische, sociale en emotionele vaardigheden zullen tot de basisuitrusting van elke leerkracht moeten gaan behoren.
Welke verfijnde pedagogiek ligt er volgens ons dan tussen didactiek en therapie of behandeling in? Een grondige kennis over de ontwikkeling van kinderen en jongeren lijkt ons onmisbaar om het gedrag van kinderen en jongeren op school te kunnen begrijpen en constructief te kunnen sturen. Deze materie houdt ook steeds opnieuw de denkoefening in over hoe we ontwikkeling – in zijn meest brede zin – bij een kind of jongere optimaal kunnen activeren en begeleiden. Wanneer deze ontwikkeling ‘gangbaar’ verloopt, maar ook wanneer er zich bochten of hindernissen in voordoen. Er is immers niet zoiets als een ‘gemiddelde leerling’. Het is onze taak als leerkrachten en voor iedereen die met kinderen en jongeren werkt, de omstandigheden zo te creëren dat kinderen en jongeren naar eigen vermogens optimaal kunnen groeien. De kunst van het motiveren en inspireren sluit hierbij aan. Het lijkt ons eveneens belangrijk om leerkrachten uit te rusten met verregaande communicatieve vaardigheden. Communicatie is immers een erg complex gegeven: geven we best enkelvoudige of meervoudige instructies, zijn alle kinderen even vatbaar voor verbale informatie, zeggen kinderen wel altijd wat ze bedoelen of moeten we vaak achter hun letterlijke woorden kijken, wat doen kinderen wanneer ze moeilijk kunnen verbaliseren, waar ontstaan vaak misverstanden in de communicatie, hoe voeren we moeilijke gesprekken met kinderen en jongeren, maar ook met hun ouders, hoe beheersen we een constructieve, opbouwende communicatie in het evalueren van kinderen en jongeren, hoe gaan we in communicatie met collega’s en leidinggevenden, … ? Dit zijn geen vanzelfsprekende vaardigheden. Deze vragen intensieve training. Binnen een verfijnde pedagogiek voor leerkrachten moet er volgens ons ook stilgestaan worden bij het creëren van veiligheid in je klaslokaal en in je schoolruimte. Hoe maak je voor kinderen en jongeren een warm, veilig nest. Hoe ga je constructief in verbinding met hen, ook met die kinderen en jongeren die het ons erg lastig maken, door ons uit te dagen of ons weg te duwen. En tot slot: het is essentieel om de taal van gedrag aangeleerd te krijgen. Waarom stellen jongeren bepaald gedrag, wat communiceren ze hiermee, hoe dienen we dit gedrag te begrijpen, welk gedrag is onkunde en wat is onwil, wat is ons eigen aandeel in de aanwezigheid, afwezigheid, toename of afname van bepaald gedrag, over welke middelen beschikken we om gedrag zo constructief mogelijk te sturen en ondersteunen, alsook: hoe begrenzen we (moeilijk hanteerbaar) gedrag?
We stellen vast dat er momenteel nog voornamelijk beroep gedaan wordt op klassieke pedagogische systemen om kinderen en jongeren (bij) te sturen. Straf – en beloningssystemen en het gebruik van gedragskaarten worden nog als standaardmethodiek aangeleerd aan leerkrachten in opleiding. Scholen geven echter aan dat in de huidige tijdsgeest de toepassing van deze pedagogiek niet meer het gewenste effect oplevert. In een opbod doorheen de jaren wordt meer en meer grip verloren op de jongeren, meer en meer jongeren worden uitgesloten omdat we niet goed weten hoe om te gaan met het moeilijk hanteerbaar gedrag dat ze stellen en de onmacht en de uitputting groter worden.
Onderzoek en praktijkervaring hebben ons inmiddels al veel geleerd over het stellen van grenzen andere manieren, het sturen van leerlingen op een meer constructieve wijze dan de klassieke. We weten inmiddels veel meer over de waarde van verbinding ter preventie, over (moeilijk hanteerbaar) gedrag als communicatie en betekenisdrager om het via hertaling overbodig te maken. Met het behoud van een (louter) klassieke aanpak gaan we het dus niet redden. Het is hoog tijd om nieuwe expertise in te voeren in het onderwijs.
De huidige realiteit vraagt om afstemming en om een pedagogische (r)evolutie te bewerkstelligen: van voorwaardelijk naar onvoorwaardelijk werken met kinderen, van een visieverschuiving van onwil naar onkunde als het over moeilijk hanteerbaar gedrag gaat, van repressief, bestraffend naar preventief, ondersteunend werken. Het is tijd om een nieuwe balans te vinden tussen sturing en autonomie van jongeren, tussen begrenzing en exploratieruimte, tussen individualiteit en verbondenheid. Het is niet de bedoeling om elke handeling goed te praten of goed te keuren, maar wel tijd om doorgedreven na te denken over gedrag als communicatievorm, over onze visie op optimale ontwikkeling van kinderen en jongeren en hoe hen daar best in te begeleiden.
De overheid heeft zich de laatste jaren erg gericht op de ontwikkeling van en zorg voor het individu en op de rol van het onderwijs hierin, bijvoorbeeld door (G)ON-begeleiding te installeren. Uiteraard niet geheel onterecht. Toch denken we dat het daarnaast ook tijd is om terug te gaan kijken naar het grotere geheel. We weten dat jongeren die moeilijk hanteerbaar gedrag stellen vaak signaaldragers zijn. Ze leggen de vinger op de wonde en het is onze maatschappelijke verantwoordelijkheid om deze signalen op te pikken. Als onderdeel van deze maatschappelijke verantwoordelijkheid zijn we ervan overtuigd dat onderwijs in samenwerking met haar partners (hulpverlening, hogescholen, universiteiten, …) een sleutelrol kan en moet spelen.
Het is onze intentie om in het pleidooi om versterking van het onderwijs advocaat te zijn van élke partij: van de kinderen, jongeren, leerkrachten en ouders, … . Het denkwerk dat we samen dagelijks doen, richt zich op het verhogen van het comfort van de leerlingen én van diegenen die hen opvoeden en onderwijs geven. Het richt zich op het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs én van het welbevinden, op het bewerkstelligen van een positieve individuele én maatschappelijke ontwikkeling.
Het beroep van leerkracht dient in eer hersteld te worden. Mensen die zich willen engageren om deze complexe, maatschappelijk belangrijke taak op zich te nemen, moeten een sterk uitgebouwde opleiding kunnen genieten, voldoende omkaderd worden en een gepaste financiële waardering krijgen. Wanneer een aantal onderwijsopleidingen communiceren ‘Iedereen kan bij ons leerkracht worden’, is dat een verontrustende uitspraak, zelfs bij een dreigend tekort. We hebben juist nood aan sterk gedreven en breed gevormde leerkrachten. Sterk ontwikkelde mensen met een combinatie van kennis, bezieling, passie, sociale en emotionele vaardigheden, communicatieve vaardigheden en pedagogische vaardigheden. Mensen die zelf levenslang willen leren en bereid zijn zich persoonlijk verregaand te ontwikkelen. De huidige evaluatie dient dus verbreed te worden en permanente vorming moet een recht én plicht zijn.
Sta ons toe, als slotbeschouwing, even te fantaseren over het curriculum van de toekomstige leraren- en onderwijsopleidingen. Hoe verschuiven we van hoogopgeleide leerkrachten naar hoogontwikkelde leerkrachten?
Het is erg belangrijk dat studenten zich kunnen verdiepen in de kunst van ‘pedagogische sensitiviteit’: het bewust leren oppikken en interpreteren van signalen, dynamieken, verborgen communicatie, talenten en het vinden en aanboren van aanknopingspunten en ingangspoorten tot verbinding met kinderen en jongeren. Het lijkt noodzakelijk voor alle mensen die met jongeren werken, om te groeien in authentieke autoriteit en het machtsprincipe los te laten – hoe beangstigend dat ook moge lijken. Het is essentieel om hen nog meer te scholen in het verfijnen van verbindingsvaardigheden, het in relatie leren gaan op verschillende manieren, ook en vooral met die leerlingen die hierin sterk in uitdagen.
Het is zinvol om meer zicht te krijgen op hoe de visie op menselijk gedrag en ontwikkeling ook de pedagogische aanpak bepaalt. Er moet inzicht verworven worden in hoe onkunde en psychisch lijden vaak onherkenbaar gecamoufleerd worden door (moeilijk hanteerbaar) gedrag, in waarom grenzen en sturing zo ontzettend belangrijk zijn, maar ook in hoe deze op meerdere manieren vorm kunnen krijgen, in wat er in de relatie met een kind toe doet en hoe je dat kan gebruiken ter preventie en ondersteuning van moeilijkheden.
Het zal een absolute meerwaarde zijn om als student te ontdekken dat kinderen via verschillende modi kunnen communiceren en deze (terug) zelf aan te leren: creativiteit in al zijn vormen (muziek, verhalen, beelden, beweging, …) als wezenlijk taalelement. Het is de meest boeiende uitdaging om te zoeken naar hoe we kinderen optimaal kunnen laten ontwikkelen en motiveren op verschillende niveaus: cognitief en breder. Maar dat impliceert onder andere een verregaande persoonlijke ontwikkeling als basisvereiste in de lerarenopleiding.
En de passie moet opnieuw centraal staan: bezield, inspirerend lesgeven, dat het eigen vuur en dat van de kinderen aanwakkert, met de eervolheid van het beroep voorop.
Laat dit betoog geen enkele toon van negativiteit voeden of doen vermoeden. Laat het geen enkele afbreuk doen aan al het goede dat reeds aanwezig is, aan de waardevolle initiatieven en het mooie (denk)werk dat al jarenlang verricht wordt. Laat ons in dit debat niet struikelen over het gevoel dat er geen erkenning zou zijn voor de persoonlijke inzet, het harde werk en de oprechte intenties van iedereen die rechtstreeks en onrechtstreeks aan de lerarenopleidingen en aan het onderwijs verbonden is. De dagelijkse realiteit blijft ons echter aanmanen dat het huidig antwoord ontoereikend is.
We kunnen passief wachten op een radicale revolutie of tenminste al actief werk maken van een voortschrijdende pedagogische evolutie. Laten we hiervoor met verschillende disciplines samen de inhoud van de huidige onderwijsopleidingen herbekijken en versterken. Het antwoord op de uitdagingen waar we voor staan, zal het meest gebaat zijn met een kruisbestuiving en samenwerking van voldoende diverse wetenschappelijke – en ervaringsexpertise. Laat ons samen eerlijk en onverschrokken in de spiegel kijken, aan een overlegtafel met voldoende diversiteit in ervaring, visie en disciplines, vanuit het vertrouwen dat de huidige problemen een waaier aan oplossingen kunnen ontlokken.